vrijdag, april 08, 2016

Vertaling van enkele sleutelpassages

Postsynodale Apostolische Exhortatie Amoris Laetitia
van de Heilige Vader Franciscus
aan de bisschoppen, priesters en diakens, aan de godgewijde personen, aan de christelijk gehuwden en aan alle lekengelovigen over de liefde in het gezin

1. De vreugde van de liefde die men in de gezinnen beleeft is ook de vreugde van de Kerk. Zoals de Synodevaders aangeduid hebben, “blijft”, ondanks de vele tekenen van een crisis van het huwelijk, “het verlangen naar een gezin levendig, vooral onder de jongeren en dit motiveert de Kerk”.   Als antwoord op deze aspiratie “is de christelijk boodschap over het gezin waarlijk een blijde boodschap.”.
2. De synodale weg heeft het mogelijk gemaakt de situatie van de gezinnen in de huidige wereld uit de doeken te doen, onze blik te verbreden en ons bewustzijn over het belang van het huwelijk en het gezin te versterken. Terzelfdertijd heeft de complexiteit van de besproken themata ons de noodzakelijkheid duidelijk gemaakt onbevangen enkele leerstellige, morele, spirituele en pastorale vraagstukken verder uit te werken en te verdiepen. De overwegingen van herders en theologen, indien zij trouw aan de Kerk zijn, eerlijk, realistisch en creatief, zullen ons helpen te komen tot een grotere helderheid. De debatten, zoals zij in de media of in publicaties en ook onder kerkelijke ambtsdragers gevoerd werden, gaan van een ongebreideld verlangen alles te veranderen zonder voldoende reflectie of fundering tot aan de houding alles op te lossen door het toepassen van algemene normen of het trekken van overdreven conclusies vanuit enkele theologische overwegingen.
3. Terwijl ik eraan herinner dat de tijd boven ruimte gaat, wil ik er opnieuw op wijzen dat niet alle leerstellige, morele of pastorale discussies moeten opgelost worden door interventies van het Leergezag. Vanzelfsprekend is het noodzakelijk dat er in de Kerk een eenheid van leer en praktijk is, maar dit verhindert niet dat er verschillende wijzen van interpreteren bestaan van enkele aspecten van de leer of enkele gevolgen die uit de leer voortkomen. Dit zal zo lang voortduren totdat de Geest ons brengt tot de volledige waarheid (cfr. Joh. 16,13), d.w.z. totdat Hij ons volkomen zal binnenleiden in het mysterie van Christus en wij alles met Zijn blik kunnen zien. Bovendien kunnen er in elk land of regio méér geïncultureerde oplossingen gezocht worden die aandacht hebben voor de lokale tradities en uitdagingen. Immers, “de culturen zijn onderling zeer divers en elk algemeen principe ... moet geïncultureerd worden, om gerespecteerd en toegepast te worden”. 
...
300. Indien men rekening houdt met de onnoemelijke verscheidenheid aan concrete situaties, zoals wij boven hebben vermeld, dan is het begrijpelijk dat men niet moet verwachten van de Synode of van deze Exhortatie een nieuwe algemene norm van het kerkrechterlijke type, toepasbaar in alle gevallen. Wat mogelijk is , is enkel een nieuwe aanmoediging tot een verantwoordelijke persoonlijke en pastorale onderscheiding van particuliere gevallen welke zou moeten erkennen dat, aangezien “de graad van verantwoordelijkheid niet gelijk is in alle gevallen”  , de gevolgen of de effecten van een norm niet noodzakelijkerwijze altijd dezelfde moeten zijn.    De priesters hebben de taak “de betreffende personen te begeleiden op de weg van de onderscheiding overeenkomstig het onderricht van de Kerk en de richtlijnen van de bisschop. In dit proces zal het nuttig te zijn een gewetensonderzoek te doen door middel van momenten van reflectie en berouw. Zij die gescheiden zijn en een nieuw huwelijk zijn aangegaan, zouden zich moeten afvragen hoe zij zich ten opzichte van hun kinderen hebben gedragen, toen de huwelijksverbintenis in een crisis is terechtgekomen; of er pogingen tot verzoening zijn geweest; hoe de toestand is van de partner die in de steek is gelaten; welke consequenties de nieuwe relatie heeft voor de rest van het gezin en de gemeenschap van gelovigen; welk voorbeeld deze de jongeren geeft die zich op het huwelijk moeten voorbereiden. Een eerlijke reflectie kan het vertrouwen in de barmhartigheid van God, die niemand wordt onthouden, versterken.” Het betreft een traject van begeleiding en onderscheiding die “deze gelovigen richt op een bewustwording van hun toestand voor God. Een gesprek met een priester in het forum internum draagt bij aan de vorming van een juist oordeel over wat de mogelijkheid van een vollere deelname aan het leven van de Kerk belemmert, en de stappen die deze kunnen begunstigen en doen groeien. Gegeven dat er in dezelfde wet geen geleidelijkheid is (cf. Familiaris Consortio 34), zal deze onderscheiding nooit kunnen afzien van de vereisten van waarheid en naastenliefde van het Evangelie die door de Kerk worden voorgehouden. Opdat dit gebeurt, dienen de noodzakelijke voorwaarden te worden gewaarborgd van nederigheid, terughoudendheid, liefde voor de Kerk en haar onderricht, in een oprecht zoeken naar de wil van God en in het verlangen tot een volmaakt antwoord hierop te komen.”  Deze houdingen zijn fundamenteel om het ernstige risico te vermijden van verkeerde boodschappen, zoals het idee dat een priester snel “uitzonderingen” kan toestaan of dat er personen bestaan die sacramentele privileges kunnen verkrijgen in ruil voor gunsten. Wanneer een verantwoordelijk en discreet persoon, die niet zijn eigen verlangens boven het algemeen welzijn van de Kerk wil plaatsen, zich treft met een priester die de ernst van de kwestie weet te erkennen, dan vermijdt men dat een bepaalde onderscheiding leidt tot de gedachten dat de Kerk er een dubbele moraal op nahoudt. 
301. Om op gepaste wijze te begrijpen waarom een bijzondere onderscheiding in enkele zogenoemde ‘irreguliere’ situaties mogelijk en noodzakelijk is, is er een aspect waarmee men steeds dient rekening te houden zodanig dat men nooit denkt dat men de eisen van het Evangelie wil verminderen. De Kerk bezit een solide reflectie over de milderende condities en omstandigheden. Daarom is het niet meer mogelijk te zeggen dat allen die in een zogenoemde ‘irreguliere’ situatie zich in staat van doodzonde, beroofd van de heiligmakende genade, bevinden. De grenzen hangen niet enkel af van een eventuele onwetendheid omtrent de norm. Een persoon, alhoewel hij de norm goed kent, kan grote moeilijkheden hebben “de waarden die in de morele norm liggen”    te begrijpen of kan zich in concrete situaties bevinden die hem niet toestaan anders te handelen en andere beslissingen te nemen zonder een nieuwe schuld [op zich te laden]. Zoals de Synodevaders zich goed hebben uitgedrukt “kunnen er factoren zijn die het vermogen tot beslissen beperken”.   Reeds Thomas van Aquino erkende dat iemand de genade en de liefde kan bezitten maar zonder dat deze persoon in staat is eender welke van de deugden goed uit te oefenen (I-II, q. 65, a. 3, ad 2; De malo, q. 2, a. 2.), zodanig dat, ook al bezit deze persoon alle ingestorte, morele deugden, hij toch niet duidelijk het bestaan van één van deze aantoont, omdat het uitwendige handelen van deze deugd moeilijkheden ondervindt:  “Men zegt dat sommige heiligen bepaalde deugden niet bezitten, gezien de moeilijkheden in de handelingen van deze deugden … alhoewel zij de habitus van alle deugden bezitten.” (Ibid. ad 3)  
….
303. Vertrekkende vanuit de erkenning van het gewicht van concrete omstandigheden, kunnen we toevoegen dat het geweten van personen beter moet betrokken worden in de praktijken van de Kerk in sommige situaties die niet objectief onze opvatting van het huwelijk realiseren. Vanzelfsprekend is het nodig de groei van een verlicht geweten aan te moedigen, gevormd en begeleid door een ernstige en verantwoordelijke onderscheiding van de priester, en is het nodig een steeds groter vertrouwen in de genade voor te stellen. Maar dit geweten kan niet enkel erkennen dat een situatie niet objectief beantwoordt aan het algemene voorstel van het Evangelie; het kan ook ernstig en oprecht erkennen hetgeen op dit moment het genereuze antwoord is dat men kan aanbieden aan God, en ontdekken met een zekere morele zekerheid dat dit de gave is die God zelf aan het vragen is te midden van de concrete complexiteit van de begrenzingen, alhoewel het nog niet volledig beantwoordt aan het objectieve ideaal. In elk geval dienen wij ons eraan te herinneren dat deze onderscheiding dynamisch is en altijd open moet blijven voor nieuwe fasen van groei en voor nieuwe beslissingen die toelaten het ideaal op meer volledige wijze te realiseren.
304. Het is kleinzielig te blijven staan bij enkel de beschouwing of het handelen van een persoon meer of minder beantwoordt aan een wet of een algemene norm omdat dit niet volstaat om te onderscheiden en zich te vergewissen van een volledige trouw aan God in het concrete bestaan van een mens. Vurig bid ik dat wij ons altijd in herinnering roepen wat Sint-Thomas van Aquino ons leert en dat wij in de pastorale onderscheiding leren dit tot ons te nemen: “Alhoewel er in algemene zaken een zekere noodzakelijkheid is, hoe meer men afdaalt naar particuliere zaken, des te meer onbepaaldheid. … Op het praktische gebied is de waarheid of praktische norm niet gelijk voor iedereen betreffende het particuliere,  maar enkel betreffende hetgeen algemeen is; en ook bij diegenen die in particuliere gevallen dezelfde praktische norm aanvaarden wordt deze niet op gelijke wijze door iedereen gekend. …” (I-II, q. 94, art. 4). Het is waar dat de algemene normen een goed voorhouden dat men nooit mag buiten beschouwing laten of verwaarlozen maar in hun formulering kunnen de algemene normen niet absoluut alle particuliere situaties omvatten. Terzelfdertijd is het nodig te zeggen dat, precies omwille van deze reden, hetgeen deel uitmaakt van een praktische onderscheiding in een particuliere situatie nooit kan verheven worden tot het niveau van een norm. Dit zou niet enkel gelegenheid geven tot een ondraaglijke casuïstiek, maar dit zou ook de waarden die men met bijzondere aandacht moet bewaken in gevaar brengen. (Voetnoot: Verwijzend naar de algemene kennis van de norm en naar de particuliere kennis van de praktische onderscheiding, komt Sint-Thomas tot de uitspraak dat “indien er slechts één van beiden kennissen is, dan is het te verkiezen dat het de kennis is die men heeft van de particuliere werkelijkheid, die dichter staat bij het handelen.” (Sententia libri Ethicorum, VI, 6 [ed. Leonina, t. XLVII, 354]).

Geen opmerkingen: